Het vermogen van artsen om mensen te genezen was beperkt, het didactisch vermogen van docenten werd vertekend doordat studenten op maatschappelijke status werden voorgeselecteerd, en geestelijken konden tegenspoed niet daadwerkelijk afwenden. In de sectoren waarin zij gezagvol optraden, waren de prestaties van de meeste professionals matig tot slecht. Voor zover zij een positief effect hadden op de samenleving was dit vaak door een nevenrol. Kan het gezag van professionals niet gebaseerd zijn op prestaties, de vocatie kan evenmin verklaren waarom aan artsen, docenten, geestelijken en advocaten gezag werd toegeschreven.
In zijn boek lijkt René ten Bos lijkt te beseffen dat prestaties en vocatie niet de bron kunnen zijn geweest voor het gezag van professionals. Hij wijst op de transcendentale verankering, de lijn naar God. Inderdaad, professionals met een vocatie wilden er nogal eens een Hogere Macht bijhalen om hun ethische arrogantie gezagvol te presenteren. Ten Bos ziet echter een meer voor de hand liggende verklaring voor het gezag van professionals over het hoofd: de professionals met een vocatie kwamen zeer vaak uit maatschappelijke kringen die gezag met macht konden afdwingen. Het waren hetzij leden van de regentenklasse hetzij mensen die door toeval onder patronage van de regentenklasse waren gekomen.
Het gezag van artsen, docenten, geestelijken en advocaten was niet gebaseerd op feitelijke prestaties of een bijzondere roeping. Nu we, al dan niet dankzij het neoliberalisme, de prestaties in zorg en onderwijs zijn gaan meten, blijkt de vooruitgang niet bepaald te worden door de inbreng van individuele professionals, maar door de organisatiestructuur. Daarom hebben de managers het nu voor het zeggen.