Toen mijn vriend op de middelbare school zat hadden de leerlingen in de examenjaren bij Nederlands, bij Wiskunde, bij Natuurkunde, bij Scheikunde, bij Geschiedenis, bij Duits, bij Grieks en bij Latijn een academische geschoolde docent (m/v) voor de klas staan, terwijl de mevrouw van Engels en de meneer van Wiskunde daarvoor aan het doorleren waren. Of de mevrouw van Aardrijkskunde ook een academische titel had, weet hij niet meer. Alleen van de meneer van Gymnastiek weet hij vrij zeker dat die NIET academisch geschoold was, maar dat kan zijn geweest omdat ze toen nog geen ‘master’-titel voor lichamelijke opvoeding uitreikten. Al die academische geschoolden voor de klas, die kwamen soms vers van de vakstudie voor de klas, zonder dat ze een leraren- of docentenopleiding gevolgd hadden. In die tijd werd verondersteld dat iemand die zes of acht jaar een bepaald vak had bestudeerd, dat vak voldoende beheerste om daarover les te geven aan tieners.
Maar toen kwam de Twee-Fasen-structuur en werd bepaald dat een doctoraaldiploma niet langer automatisch een onderwijsbevoegdheid vormde. Na de eerste fase hadden afgestudeerden de keuze: of een aio/oio-schap of een docentenopleidingen gaan volgen. Gesteld voor die keuze, kozen de meeste bijna afgestudeerde eerste-fasers natuurlijk voor de “aio/oio”-valkuil want dan kreeg je aan het einde van het traject tenminste een heuse, internationaal erkende titel. En, aldus hielden decanen en andere keuze-adviseurs die bijna afgestudeerden voor: “er is echt geen school te vinden waar ze iemand die een doctorstitel heeft niet voor de klas zullen durven zetten”. Toen de Twee Fasen-structuur van start ging, hield eigenlijk niemand er rekening mee dat academisch geschoolden daadwerkelijk een aparte studie zouden moeten gaan volgen om de basiskennis van hun vakspecialisme door te mogen geven aan een volgende generatie.
In Nederland heeft de wet echter soms een eigen willetje dat zich door kan zetten: de papieren verplichting van de wet werd een heuse maatschappelijke verplichting. Academisch geschoolden moesten voortaan nog bij een loket een extra papiertje halen om in het voortgezet onderwijs voor de klas te mogen staan. Achteraf, met de kennis van nu, is daarvoor een eenvoudige verklaring te geven. Door de Twee Fasen-structuur, het afschaffen van het ‘beurzenstelsel’, de opmars van het HBO en de exponentiele woekering van academische afstudeerrichtingen waren er in de negentiger jaren zoveel afgestudeerde hoger opgeleiden dat, als er geen extra diploma-eis gesteld zou worden, zo’n beetje half Nederland de onderwijsbevoegdheid zou hebben. En, oke-oke, op de universiteiten liepen en lopen er nogal wat hoogleraren en docenten rond die je misschien beter niets kunt laten uitleggen, dus oke-oke, dat een academisch afgestudeerde een paar studiepunten didactiek moet hebben voordat die in Havo of VWO aan de slag kan, dat is best wel redelijk.
Nederland heeft nadat de wet de eigen wil heeft doorgezet nog een paar afslagen gemist, lijkt het, want het is nu meer dan dertig jaar geleden sinds de wetgever academici de ‘automatische onderwijsbevoegdheid’ ontnomen heeft en men – de VSNU, de afzonderlijke universiteiten, de Minister – is er nog steeds niet uit hoe de lerarenopleidingen er voor academici uit zouden moeten zien. In het onlangs door de VSNU en de Minister samengestelde mandje zitten een ‘geïntegreerde educatieve masteropleiding van 120 studiepunten’, een ‘tweejarige master-to-master-opleiding’, een ‘postgraduate lerarenopleiding’, een ‘educatieve minor’ aan een ‘gewone’ universiteit en een ‘educatieve minor’ aan een ‘university college’. Het is alsof het onderwijsveld nog steeds bezig is met het bedenken van een aanduiding voor wat in de oude, niet-academische MO-studies integraal was opgenomen in de ‘vakmaster’-studie onder de aanduidingen “algemene onderwijsvaardigheden” en “vakdidactiek”. Oftewel, om de een of andere redenen moet er voor academische afgestudeerde ‘vakmaster’ een ‘educatief bijscholingspakket’ in elkaar gedraaid worden dat zwaarder is dan het pakket dat de docenten die in de zeventiger jaren NIET academisch geschoold waren achter de rug hadden.
Mijn vriend – die zich te zeer ergert aan de discussie over academische lerarenopleidingen om er zelf een stukje over te schrijven – formuleert het altijd zo: “wie iets begrijpt, kan aan anderen uitleggen wat die begrijpt; wie niet kan uitleggen wat hij denkt te begrijpen, begrijpt het niet. Wie na het afstuderen op een universiteit een lerarenopleiding nodig heeft om voor de klas te kunnen staan, heeft abusievelijk de bul gehad.”
We zijn het vaak oneens, mijn vriend en ik, maar zijn uitleg bij dit punt vind ik altijd weer heel begrijpelijk.
Mr. Jeannette Verhaene LLM
Redacteur Prano Group en tevens:
Advocaat at Verhaene Associates
Boston US en Dubai VAE
Link Min. OCW – kamerbrief 8-1-2016:
kamerbrief-over-lerarenopleidingen-in-het-wetenschappelijk-onderwijs
Link VSNU – brief van 15-12-2015:
brief-van-vsnu-over-lerarenopleidingen-in-het-wetenschappelijk-onderwijs