Het Ministerie van OCW doet alle moeite om na te gaan of de dertig miljard die jaarlijks van overheidswege in het onderwijs wordt gestopt, een beetje rendeert. Voor het Primair Onderwijs schakelt het daartoe het CITO in en voor het Voortgezet Onderwijs laat men de Inspectie wat spelen met ‘opbrengstcriteria’. Dat kan prima, want voor deze onderwijstypen geldt de leerplicht, en dus moeten leerlingen zich onderwerpen aan de testbatterijen waaraan de instellingen ze onder auspiciën van het Ministerie moeten onderwerpen.
Bij het beroepsonderwijs ligt het anders. Het Ministerie van OCW heeft nauwelijks invloed op wat daar gebeurt.
Dat het Ministerie deze week juichend meldde dat er in het MBO nog maar weer eens honderd keuzevakken bij zijn gekomen waarmee de instellingen zich regionaal kunnen onderscheiden, doet daar niets aan af. Instellingen voor beroepsonderwijs kunnen keuzevakken bedenken zoveel ze maar willen, dat valt buiten de bevoegdheid van het Ministerie van OCW. Afgaan op de rendementscijfers van het beroepsonderwijs is niet zeer betekenisvol. Het toezicht van de Inspectie op de studievoortgang en de diploma-toekenning is er enkel in naam. Feitelijk heeft de Inspectie nauwelijks zicht op waarom aan wie welk diploma wordt uitgereikt.
Bij het hoger beroepsonderwijs zitten daar een of twee toezicht-schillen tussen, en waar de Inspectie er zich op papier direct mee zou mogen bemoeien, kijken ze nog niet ver genoeg om gesignaleerd te hebben dat hele hordes MBO-studenten de studie enkel op papier aan het volgen zijn geweest. Voor het beroepsonderwijs laat het Ministerie van OCW zich leiden door onderzoeken van arbeidsmarktadviesbureaus. Die gaan na of studenten die een bepaald diploma hebben, met dat diploma een baan hebben gevonden die ‘past’ bij dat diploma. Oke, dat is redelijk. Als je als overheid, 5 miljard per jaar uitgeeft om studenten op te leiden voor middenkader-functies of voor functies waarvoor tegenwoordig een HBO-diploma gevraagd wordt, dan is het niet dwaas na te gaan of die studenten daadwerkelijk ergens op de beoogde bestemming terecht zijn gekomen. Niet dat ze altijd goed tellen. De ‘data scientists’ die namens het Ministerie van OCW de studiebijsluiter voor psychologie hadden opgesteld, bleken besloten te hebben dat studenten die na anderhalf jaar nog steeds werkeloos waren gewoon uit de statistieken weggelaten mochten worden. Nee sterker nog, dat was niet echt een besluit van deze ‘data scientists’; ze hadden niet door dat ze die groep hadden weggelaten. Na correctie hiervoor bleek het percentage gediplomeerde psychologie-studenten met een baan ‘op het eigen niveau’ niet 86 % te zijn maar iets van 56 %. Als dat percentage nog weer eens was gecorrigeerd voor studenten, die een baan hadden gevonden op het eigen niveau of studenten die weliswaar een mooie baan hadden gevonden maar dan voor 10 uur in de week en voor de bepaalde tijd van twee maanden of in een sector die niets met psychologie van doen heeft, dan zou het percentage dat in de studiebijsluiter opgenomen zou moeten worden iets van 15 % zijn geweest. Maar goed, ze zitten althans niet thuis.
Anders ligt het voor de studenten die de afgelopen tien jaar zijn opgeleid tot ‘game-ontwikkelaar’. Dat was – zo ging het gerucht – een ‘booming’ sector waarin Nederland – op de V.S. en Japan na – zo’n beetje de marktleider was of snel zou gaan worden, met een geprognosticeerde omzet van 2 of 4 of 10 miljard per jaar.
‘Computer-games’, wie het een beetje volgde die wist dat een computergame nog sneller aan waarde verloor dan een DVD van de laatste Batman-film. Tegenwoordig zijn ook vrouwen aan het ‘gamen’. Die crushen candies, en schijnen daar zó ongeduldig in te zijn dat een verdienmodel dat draait op het kopen van toegang tot de volgende ‘level’ lucratief is voor die twee of drie games die aanslaan. De zevenentwintigduizend games die niet aanslaan, die worden na een week of wat door niemand meer gespeeld.
In de studiebijsluiters van de opleiding Game-ontwikkelaar staan bij de meeste MBO’s in de categorie ‘kans op een baan’ nog steeds een streepje. Kennelijk hebben de ‘data scientists’ van het Ministerie nog geen tijd gehad daar naar te kijken. Hoeven ze het ook niet te corrigeren.