Hoe uitzendbureau’s werken weet iedereen wel. Dat de methoden iets wijzigen als het om directeuren en voorzitters CvB en of toezichthouders gaat ook. Hoe gaat dat wanneer de minister zelf, zich er mee bemoeid. Hieronder de redenering in de situatie schoolexamens Maastricht.
Grappig, die kop “Miljoenen aan onderwijsgeld gaat naar commerciële bureaus” (Trouw, 7 juli 2018) over uitzendkrachten in het onderwijs. Niet alleen omdat vorig jaar dezelfde verslaggeefster met ongeveer dezelfde kop ongeveer hetzelfde bericht onder de aandacht probeerde te brengen (Trouw, 8 juni 2017). Maar ook omdat het meeste onderwijsgeld al jarenlang naar commerciële bureaus stroomt. Het bedrag dat onderwijsinstellingen uitgeven aan uitzendkrachten valt in het niet bij het bedrag dat onderwijsinstellingen uitgeven aan software. Ook belangenorganisaties, zoals Verus (voorheen Besturenraad), trekken jaarlijks miljoenen uit de onderwijs-ruif.
Voor zover er een probleem is met die uitzendkrachten in het onderwijs, moet de oorzaak gelegen zijn in het gebrek aan concurrentie. Inderdaad, het schiet in het onderwijs tekort aan concurrentie.
Neem die school in Maastricht waar de PTA-programma’s niet zijn uitgevoerd. Zou het onderwijs concurrerend zijn, dan zou de voorzitter van het College van Bestuur de kwaliteit van de school zelf moeten bewaken. Die zou dan, na de geluiden van de klokkenluider eigenstandig besloten hebben de betreffende leerlingen geen diploma te geven. In het Nederlandse onderwijs bestaat de marktwerking echter alleen in de stukjes van columnisten die tegen marktwerking protesteren. Bij een dergelijk marktfalen moet de kwaliteit bewaakt worden door de Inspectie en de Minister. Immers, die twee moesten wetsartikelen gaan verbuigen om via het ongeldig verklaren van de centrale examens de school te straffen voor het niet uitvoeren van de door de school opgestelde PTA-programma’s, waardoor de collegevoorzitter de handen in onschuld kon wassen en – ook nog eens terecht – kon betogen dat de Minister de centrale examens niet ongeldig had mogen verklaren.
Hoe bovenstaande te zien? De Minister heeft niets te zeggen over het schoolexamen/het PTA, voor zover het de dossiers van afzonderlijke leerlingen betreft. De Minister kan wel een oordeel (met instructie of sanctie) geven over het schoolexamen/PTA, voor zover het de school betreft. Zo van: “school, dit moet je de volgende keer anders doen enz.”
In dit geval heeft de Minister vastgesteld dat er iets niet klopte met de (uitvoering van de) PTA’s. In plaats van de school een standje te geven, heeft de Minister de leerlingen gestraft. Dat kon alleen via de omweg van het ongeldig verklaren van het centraal examen.
Het effect van deze verbuiging van de wet is dat:
(a) De collegevoorzitter terecht protesteert (want de Minister gaat zijn boekje te buiten)
(b) De collegevoorzitter niet zelf de handen vuil hoeft te maken (want de collegevoorzitter kan WEL bepalen dat de schoolexamens niet geldig zijn).