Bedenkingen bij de MBO-plannen van Sander Dekker

Al enige jaren loopt er een experiment met doorlopende leerroutes waarbij MBO-modules aangeboden binnen het VMBO-traject. De Staatssecretaris wil nu een stapje verder gaan door de mogelijkheid aan VMBO-leerlingen te bieden een MBO-niveau 2 of 3 te halen zonder dat zij het VMBO-diploma hebben behaald. Zie VMBO Sterker en Praktischer  (en de kamerbrief-over-versterken-vmbo!) Tegelijkertijd wil de staatssecretaris de theoretische leerweg en de gemengde leerweg in elkaar schuiven en het VMBO over de hele linie praktischer maken.

* Het ‘versnelde’ VMBO-MBO-traject is bedoeld voor leerlingen die al in het eerste of tweede jaar van het VMBO heel precies weten wat ze willen gaan worden. In de kamerbrief wordt echter benadrukt dat leerlingen die rond hun 15e of 16e levensjaar moeten kiezen voor een vervolgopleiding, dat nu soms al te snel moeten doen.

* Het feit dat er in het Nederlands onderwijs al op zeer jonge leeftijd voorgesorteerd moet worden voor een vervolgopleiding, wordt in nationale en internationale studies naar het Nederlands onderwijs niet als een pre ervaren.

* En bij het ‘versnelde’ VMBO-MBO-traject moeten leerlingen kiezen als ze tussen de twaalf en de veertien zijn. Omdat dit versnelde VMBO-MBO-traject uitmondt in een MBO-diploma niveau 2 of niveau 3, lijkt dit versnelde traject bedoeld te zijn voor leerlingen waarvoor een MBO-diploma niveau 4 te hoog gegrepen is.

Dit is vreemd omdat het hier dus zou gaan om leerlingen die enerzijds zodanig gemotiveerd en getalenteerd zijn voor een bepaald beroep dat al voor het veertiende jaar de ‘definitieve’ beroepskeuze gemaakt kan worden. Maar van dezelfde leerlingen mag anderzijds niet verwacht worden dat ze een MBO-diploma niveau 4 kunnen halen. Een ‘versneld’ MBO-diploma niveau 2 of 3 kunnen ze wel.

Onderwijskundig is dit best wel een bizarre combinatie.

Hoe komt de staatssecretaris op zo’n raar idee? Hier zou kunnen worden geopperd dat de staatssecretaris een manier denkt te hebben gevonden om de zwakkere vmbo-leerlingen – die nu als ‘schoolverlater’ in de statistieken terecht komen – toch nog een startkwalificatie mee te geven, en dat kwalificatietraject voor deze groep dan ook nog eventjes met 1 jaar te versnellen. Staat straks mooi op het lijstje waarop bijgehouden wordt hoe het staat met de ‘Lissabon’-doelen…

De staatssecretaris neemt hier een fors risico. Het naar voren halen van de beroepskeuze in het onderwijs is een slecht idee. De bedoeling van het onderwijs is niet voor elke leerling zo snel mogelijk een traject uit te stippelen en dat traject dan zo effectief mogelijk in te regelen. Het einddoel van het onderwijs is volgens sommigen (Lezing kwaliteit onderwijs) juist om voor elke leerling zo lang mogelijk zo veel mogelijk opties open te houden. zie: www.prano.nl/kwaliteit

Het zou beter geweest als de staatssecretaris het experiment met doorlopende leerroutes VMBO-MBO een vervolg had gegeven waardoor elke VMBO-leerling na het behalen van het VMBO-diploma binnen 1 jaar de startkwalificatie voor de arbeidsmarkt had kunnen binnenslepen. Dat het onderhandelingsplan in Lissabon destijds tot gevolg heeft gehad dat sommige diploma’s in het Voortgezet Onderwijs ‘less equal’ zijn dan andere diploma’s in het Voortgezet Onderwijs zet VMBO-leerlingen nu al meer dan een decennia in de statistieken op een institutionele achterstand. Laten we deze leerlingen dan althans in de gelegenheid stellen de “Lissabon”-formaliteit in dezelfde tijd als HAVO-leerlingen af te kunnen gaan vinken.

POLITIEKE LOKROEP 2017

Ergens – begin negentiger jaren – besloot Europa dat overheden het monopolie op postdiensten moesten gaan afstoten. Maar dat was in een tijd dat alle post van papier was en Nederlanders niet alleen rond de kerstdagen met elkaar communiceerden. De postmarkt was toen nog een hele grote markt waar nog veel te automatiseren viel. De toekomst zag er uit als eentje met veel omzet en steeds meer winst. Die tijd is inmiddels echt voorbij. PostNL en andere postbezorgbedrijven schijnen nog wel iets als winst te maken. Het zal een combinatie zijn van het steeds verder afbouwen van de arbeidsvoorwaarden en het steeds verder aanvullen van de verliezen in de traditionele post met de overwinsten in de pakketpost. Die strategie is eindig. Niet alle postbezorgers kunnen vervangen worden door 67-plussers voor wie anderhalve cent per poststuk een mooie fiscaal vrijgestelde bijverdienste is. Er komt een moment waarop er meer Zalando-pakketten retour gaan, dan er afgeleverd moeten worden en webwinkels gewoon het volle bezorgpond willen hebben.
Het is leuk dat in deze tijden van steeds volkser populisme zelfs de intellectuele elite is gaan betogen dat de euro toch best wel een fout was. Ja, dat ‘Europa’ er bij de invoering van de euro flink heeft naastgekleund. Er is niets zo bevredigend als steeds luider mogen roepen dat iets dat onomkeerbaar was misschien toch eigenlijk wel omgekeerd zou hebben moeten worden. Het ziet er naar uit dat in de komende verkiezingstijd ALLE politieke partijen – van uiterst links tot uiterst rechts en alles wat daartussen zit – precies dat punt zullen gaan maken. En dat doen ze dan allemaal in de knusse wetenschap dat er wat betreft de euro natuurlijk helemaal niets terug te draaien valt. Kiezers lokken door “zie je wel!” te roepen, of intelligent kijkend voortschrijdend inzicht voor te wenden. We beseffen dat het voor politici een stuk moeilijker is te doen wat kan, in plaats van te schreeuwen wat niet kan. Toch zouden politieke partijen die nu op zoek zijn naar stemzieltjes althans bij ons het gevoel van walging kunnen wegnemen door te beginnen met het terugdraaien van fouten die niet onomkeerbaar zijn. Dus bijvoorbeeld het terug-nationaliseren van de posterijen.

O ja, en dan voortaan de post graag weer bezorgen op 1 tijdstip, liefst samen met de ochtendkrant.

Privacy protocollen richten zich niet op het echte risico van Big Data verzameling

 

Discussies over Big Data en ‘privacy’ haken meestal aan bij de huidige wetgeving. De huidige wetgeving is (overwegend) gebaseerd op de aanname dat de privacy van burgers beschermd moet worden vanwege het recht dat de burger heeft op privacy. Daarbij wordt de aanname gemaakt dat er een soort van ‘eigendoms’-verband kan worden gelegd tussen de gegevens die betrekking hebben op een persoon en de persoon waarop die gegevens betrekking hebben. Uitgaande van zo’n ‘eigendoms’-verband richt de wetgever zich dan op het organiseren van de TOESTEMMING door die ‘eigenaar’ tot het verzamelen van die gegevens, de INZAGE van die ‘eigenaar’ in die gegevens, en (afhankelijk van het soort gegevens) het WIJZIGINGSrecht van die gegevens door de ‘eigenaar’. De uitwerking van deze regels richt zich dan op protocollen voor TOESTEMMING, INZAGE, en WIJZIGING.

Volgens Bart van der Sloot (UvA), en anderen, is dit perspectief op ‘privacy’ – voor zover het ooit al zinvol was – achterhaald door de opmars van ‘Big Data’. In ‘Big data’-systemen worden gegevens verzameld voor doelen die later nog bepaald of gewijzigd zullen worden. De ondermijnt de protocollen die gebaseerd zijn op het geven van TOESTEMMING door de ‘eigenaar’ om gegevens te verzamelen voor een bepaald doel. Voorts kunnen ‘Big Data’ de gegevens die betrekking hebben op personen prima verzamelen en verwerken zonder dat er tot de persoon herleidbare gegevens gebruikt worden. Oftewel, voor zover die gegevens bij aanvang een ‘eigenaar’ hadden, worden die gegevens in ‘Big Data’-systemen ‘onteigend’. Van de oorspronkelijke ‘in eigendom zijnde’ gegevens worden, in jouw woorden, rerum nullii gemaakt. De bedreiging die van ‘Big Data’-systemen uitgaat op het individu is ook niet zozeer dat gegevens die betrekking hebben op dat individu in omloop komen en door andere kwaadwillende individuen gebruikt of misbruikt kunnen worden. De bedreiging is veeleer dat de ge-depersonaliseerde gegevens in ‘Big Data’-systemen gebruikt worden om te ‘profilen’ waarna vervolgens dat ‘profilen’ wordt losgelaten op individuen.

Opbrengstcriteria in het beroepsonderwijs

Het Ministerie van OCW doet alle moeite om na te gaan of de dertig miljard die jaarlijks van overheidswege in het onderwijs wordt gestopt, een beetje rendeert. Voor het Primair Onderwijs schakelt het daartoe het CITO in en voor het Voortgezet Onderwijs laat men de Inspectie wat spelen met ‘opbrengstcriteria’. Dat kan prima, want voor deze onderwijstypen geldt de leerplicht, en dus moeten leerlingen zich onderwerpen aan de testbatterijen waaraan de instellingen ze onder auspiciën van het Ministerie moeten onderwerpen.
Bij het beroepsonderwijs ligt het anders. Het Ministerie van OCW heeft nauwelijks invloed op wat daar gebeurt.

Dat het Ministerie deze week juichend meldde dat er in het MBO nog maar weer eens honderd keuzevakken bij zijn gekomen waarmee de instellingen zich regionaal kunnen onderscheiden, doet daar niets aan af. Instellingen voor beroepsonderwijs kunnen keuzevakken bedenken zoveel ze maar willen, dat valt buiten de bevoegdheid van het Ministerie van OCW. Afgaan op de rendementscijfers van het beroepsonderwijs is niet zeer betekenisvol. Het toezicht van de Inspectie op de studievoortgang en de diploma-toekenning is er enkel in naam. Feitelijk heeft de Inspectie nauwelijks zicht op waarom aan wie welk diploma wordt uitgereikt.

Bij het hoger beroepsonderwijs zitten daar een of twee toezicht-schillen tussen, en waar de Inspectie er zich op papier direct mee zou mogen bemoeien, kijken ze nog niet ver genoeg om gesignaleerd te hebben dat hele hordes MBO-studenten de studie enkel op papier aan het volgen zijn geweest. Voor het beroepsonderwijs laat het Ministerie van OCW zich leiden door onderzoeken van arbeidsmarktadviesbureaus. Die gaan na of studenten die een bepaald diploma hebben, met dat diploma een baan hebben gevonden die ‘past’ bij dat diploma. Oke, dat is redelijk. Als je als overheid, 5 miljard per jaar uitgeeft om studenten op te leiden voor middenkader-functies of voor functies waarvoor tegenwoordig een HBO-diploma gevraagd wordt, dan is het niet dwaas na te gaan of die studenten daadwerkelijk ergens op de beoogde bestemming terecht zijn gekomen. Niet dat ze altijd goed tellen. De ‘data scientists’ die namens het Ministerie van OCW de studiebijsluiter voor psychologie hadden opgesteld, bleken besloten te hebben dat studenten die na anderhalf jaar nog steeds werkeloos waren gewoon uit de statistieken weggelaten mochten worden. Nee sterker nog, dat was niet echt een besluit van deze ‘data scientists’; ze hadden niet door dat ze die groep hadden weggelaten. Na correctie hiervoor bleek het percentage gediplomeerde psychologie-studenten met een baan ‘op het eigen niveau’ niet 86 % te zijn maar iets van 56 %. Als dat percentage nog weer eens was gecorrigeerd voor studenten, die een baan hadden gevonden op het eigen niveau of studenten die weliswaar een mooie baan hadden gevonden maar dan voor 10 uur in de week en voor de bepaalde tijd van twee maanden of in een sector die niets met psychologie van doen heeft, dan zou het percentage dat in de studiebijsluiter opgenomen zou moeten worden iets van 15 % zijn geweest. Maar goed, ze zitten althans niet thuis.
Anders ligt het voor de studenten die de afgelopen tien jaar zijn opgeleid tot ‘game-ontwikkelaar’. Dat was – zo ging het gerucht – een ‘booming’ sector waarin Nederland – op de V.S. en Japan na – zo’n beetje de marktleider was of snel zou gaan worden, met een geprognosticeerde omzet van 2 of 4 of 10 miljard per jaar.

‘Computer-games’, wie het een beetje volgde die wist dat een computergame nog sneller aan waarde verloor dan een DVD van de laatste Batman-film. Tegenwoordig zijn ook vrouwen aan het ‘gamen’. Die crushen candies, en schijnen daar zó ongeduldig in te zijn dat een verdienmodel dat draait op het kopen van toegang tot de volgende ‘level’ lucratief is voor die twee of drie games die aanslaan. De zevenentwintigduizend games die niet aanslaan, die worden na een week of wat door niemand meer gespeeld.

In de studiebijsluiters van de opleiding Game-ontwikkelaar staan bij de meeste MBO’s in de categorie ‘kans op een baan’ nog steeds een streepje. Kennelijk hebben de ‘data scientists’ van het Ministerie nog geen tijd gehad daar naar te kijken. Hoeven ze het ook niet te corrigeren.

Lerarenopleiding voor academici?

Toen mijn vriend op de middelbare school zat hadden de leerlingen in de examenjaren bij Nederlands, bij Wiskunde, bij Natuurkunde, bij Scheikunde, bij Geschiedenis, bij Duits, bij Grieks en bij Latijn een academische geschoolde docent (m/v) voor de klas staan, terwijl de mevrouw van Engels en de meneer van Wiskunde daarvoor aan het doorleren waren. Of de mevrouw van Aardrijkskunde ook een academische titel had, weet hij niet meer. Alleen van de meneer van Gymnastiek weet hij vrij zeker dat die NIET academisch geschoold was, maar dat kan zijn geweest omdat ze toen nog geen ‘master’-titel voor lichamelijke opvoeding uitreikten. Al die academische geschoolden voor de klas, die kwamen soms vers van de vakstudie voor de klas, zonder dat ze een leraren- of docentenopleiding gevolgd hadden. In die tijd werd verondersteld dat iemand die zes of acht jaar een bepaald vak had bestudeerd, dat vak voldoende beheerste om daarover les te geven aan tieners.

Maar toen kwam de Twee-Fasen-structuur en werd bepaald dat een doctoraaldiploma niet langer automatisch een onderwijsbevoegdheid vormde. Na de eerste fase hadden afgestudeerden de keuze: of een aio/oio-schap of een docentenopleidingen gaan volgen. Gesteld voor die keuze, kozen de meeste bijna afgestudeerde eerste-fasers natuurlijk voor de “aio/oio”-valkuil want dan kreeg je aan het einde van het traject tenminste een heuse, internationaal erkende titel. En, aldus hielden decanen en andere keuze-adviseurs die bijna afgestudeerden voor: “er is echt geen school te vinden waar ze iemand die een doctorstitel heeft niet voor de klas zullen durven zetten”. Toen de Twee Fasen-structuur van start ging, hield eigenlijk niemand er rekening mee dat academisch geschoolden daadwerkelijk een aparte studie zouden moeten gaan volgen om de basiskennis van hun vakspecialisme door te mogen geven aan een volgende generatie.

In Nederland heeft de wet echter soms een eigen willetje dat zich door kan zetten: de papieren verplichting van de wet werd een heuse maatschappelijke verplichting. Academisch geschoolden moesten voortaan nog bij een loket een extra papiertje halen om in het voortgezet onderwijs voor de klas te mogen staan. Achteraf, met de kennis van nu, is daarvoor een eenvoudige verklaring te geven. Door de Twee Fasen-structuur, het afschaffen van het ‘beurzenstelsel’, de opmars van het HBO en de exponentiele woekering van academische afstudeerrichtingen waren er in de negentiger jaren zoveel afgestudeerde hoger opgeleiden dat, als er geen extra diploma-eis gesteld zou worden, zo’n beetje half Nederland de onderwijsbevoegdheid zou hebben. En, oke-oke, op de universiteiten liepen en lopen er nogal wat hoogleraren en docenten rond die je misschien beter niets kunt laten uitleggen, dus oke-oke, dat een academisch afgestudeerde een paar studiepunten didactiek moet hebben voordat die in Havo of VWO aan de slag kan, dat is best wel redelijk.

Nederland heeft nadat de wet de eigen wil heeft doorgezet nog een paar afslagen gemist, lijkt het, want het is nu meer dan dertig jaar geleden sinds de wetgever academici de ‘automatische onderwijsbevoegdheid’ ontnomen heeft en men – de VSNU, de afzonderlijke universiteiten, de Minister – is er nog steeds niet uit hoe de lerarenopleidingen er voor academici uit zouden moeten zien. In het onlangs door de VSNU en de Minister samengestelde mandje zitten een ‘geïntegreerde educatieve masteropleiding van 120 studiepunten’, een ‘tweejarige master-to-master-opleiding’, een ‘postgraduate lerarenopleiding’, een ‘educatieve minor’ aan een ‘gewone’ universiteit en een ‘educatieve minor’ aan een ‘university college’. Het is alsof het onderwijsveld nog steeds bezig is met het bedenken van een aanduiding voor wat in de oude, niet-academische MO-studies integraal was opgenomen in de ‘vakmaster’-studie onder de aanduidingen “algemene onderwijsvaardigheden” en “vakdidactiek”. Oftewel, om de een of andere redenen moet er voor academische afgestudeerde ‘vakmaster’ een ‘educatief bijscholingspakket’ in elkaar gedraaid worden dat zwaarder is dan het pakket dat de docenten die in de zeventiger jaren NIET academisch geschoold waren achter de rug hadden.

Mijn vriend – die zich te zeer ergert aan de discussie over academische lerarenopleidingen om er zelf een stukje over te schrijven – formuleert het altijd zo: “wie iets begrijpt, kan aan anderen uitleggen wat die begrijpt; wie niet kan uitleggen wat hij denkt te begrijpen, begrijpt het niet. Wie na het afstuderen op een universiteit een lerarenopleiding nodig heeft om voor de klas te kunnen staan, heeft abusievelijk de bul gehad.”

We zijn het vaak oneens, mijn vriend en ik, maar zijn uitleg bij dit punt vind ik altijd weer heel begrijpelijk.

Mr. Jeannette Verhaene LLM
Redacteur Prano Group en tevens:
Advocaat at Verhaene Associates
Boston US en Dubai VAE

Link Min. OCW – kamerbrief 8-1-2016:
kamerbrief-over-lerarenopleidingen-in-het-wetenschappelijk-onderwijs

Link VSNU – brief van 15-12-2015:
brief-van-vsnu-over-lerarenopleidingen-in-het-wetenschappelijk-onderwijs

 

Toezicht en kwaliteit in het MBO

Op 26 november jl. kondigde de Minister van OCW in een brief aan de Kamer aan dat zij MBO-instellingen zou gaan opdelen in kleinere, semi-zelfstandige “MBO-colleges”. Dezelfde dag reageerde de voorzitter van de MBO-raad verbolgen dat dit niet met de MBO-instellingen was doorgenomen en er ook geen draagvlak voor was.

Voor zover de MBO-raad en de Minister tegenover elkaar staan, kan dit niet verklaard worden vanuit de idee van MBO-colleges. Feitelijk hebben veel MBO-instellingen zich al georganiseerd in MBO-colleges met een zekere mate van financiële en organisatorische zelfstandigheid. Soms gaat dit terug op hoe het vroeger was voordat kleinere MBO-opleidingen werden samengevoegd. De Minister presenteert het nu alsof zij door het invoeren van MBO-colleges de menselijke maat terug wil brengen in het onderwijs, maar als die ooit al echt weg is geweest, dan hebben veel MBO-instellingen die allang weer terug in gebracht.

Er speelt hier iets anders. Nieuw in de plannen van de Minister is dat zij de rol van collegedirecteur in de wet wil gaan verankeren en bij het extern toezicht specifiek wil kunnen inzoomen op MBO-colleges. In de huidige opzet heeft de controle door de Inspectie betrekking op de opleidingen die een MBO-instelling aanbiedt, ongeacht op welke locaties die gegeven worden. Vaak vindt de Inspectie in overleg met de MBO-instelling dan het College van Bestuur tegenover zich aan tafel. Dat is maatschappelijk en bestuurlijk een forse tegenstander voor de Inspectie.

Daar wil de Minister vanaf. Door de al bestaande organisatievorm van MBO-colleges in de wet te verankeren kan de Minister het speelveld voor haar inspecteurs nivelleren. Inspecteur versus een collegedirecteur van een MBO met 500 leerlingen, dat is wat ‘eerlijker’ dan inspecteur versus voorzitter van College van Bestuur van een organisatie met 20.000 leerlingen.

Het is triest dat een voorstel dat enkel bedoeld is om het extern toezicht een beetje behapbaar te maken door de Minister wordt gepresenteerd als een concept waarmee de kwaliteit van het onderwijs verbeterd zou kunnen gaan worden.

Link naar Min. OCW:
kamerbrief-over-de-menselijke-maat-in-het-mbo

Prano richt blik op de toekomst met jaarthema Big Data

Informatie- en Communicatie Technologie is al lang geen bijkomstigheid meer. Wie goed naar de apps op smart phones kijkt, weet dat ‘innovatie in dienstverlening’ staat of valt met het hergebruiken van data. Als we zo intens worden omsingeld door ICT, dan kan dit niet anders dan gepaard gaan met grote veranderingen in onze maatschappij. En de impact van die veranderingen, die moeten we nog krijgen.

De kans is vrij groot dat we nog niet goed weten voor welke uitdagingen we komen te staan.

En precies daar zit de relevantie van het jaarthema 2016 voor bestuurders en toezichthouders. Het is voor bestuur en toezicht van groot belang dat zij inzicht hebben in de consequenties van ICT op hun verantwoordelijkheid. Daarom heeft Prano haar jaarthema 2016 gewijd aan de consequenties van Big Data voor het onderwijs. Door deskundigen te laten aangeven hoe de wereld er uit komt te zien, zijn bestuur en toezicht beter bestand tegen de grote veranderingen die op hen afkomen.

Motivatie tot vertrouwen in leiderschap

Het menselijk leven is een voortdurende route. En emoties lijken de mens te leiden in de route die wij als mensen gedurende ons leven afleggen.   Het menselijk leven is een voortdurende route op weg naar … Ja, naar wat?  En daar doet zich een bijzonder fenomeen in voor. Enerzijds kennen we uit het werk van Paul Watzlawick de aandacht voor: ‘Wie wirklich ist die wirklichkeit’ waarin de waarheid van sociale omgang gerelativeerd wordt en aan de andere kant kennen we de ‘selbst erfüllende prophezeiungen’ of in het Engels misschien beter bekend als ‘the self fulfilling prophecy’. Waar we het hier in wezen gewoon over hebben is een cirkelredenering.  Het individuele emotionele landschap valt principieel ten prooi aan deze circulariteit.  En daarmee raken we hier ook  aan een grens van een aspect van vrijheid.  Wat in de weg staat aan een beetje zinvol reflecteren op dit onderwerp is, dat het zo gruwelijk moeilijk is om het eigen emotionele landschap te zien dan wel te doorzien.

Dit betekent dat het voor een bestuurder van belang is, de rationaliteit van emoties zo goed mogelijk te doorgronden. Hetgeen vooronderstelt dat je van jezelf weet, ‘hoe je er in staat’ en dat je je daarna minimaal eigen hebt gemaakt open te staan hoe de ander gemotiveerd wordt. En je realiseren dat er sprake kan zijn van – met een technisch statistische term – interactie-effect wanneer dit even niet lijkt te lukken. Dit is behoorlijk complex omdat het eigen-zelf  in het spel is. In wezen gaat dit om het goed doorgronden van menselijke basis behoeften als zekerheid, het gevoel waardevol te zijn, het gevoel van verbinding met belangrijke anderen en meer.

Kan iemand mij helpen met hoe werkt, voor wat betreft vertrouwen? Waarom is het zo moeilijk om in vertrouwen het leiderschap vorm te geven? Of nauwkeuriger gesteld, waarom willen zo veel leiders op voorhand het eindresultaat gegarandeerd zien? Wat levert dàt op? Het levert in ieder geval mijns inziens een groep onbeweeglijke professionals op.

Neoliberalisme, wetenschappelijke merites?

Neoliberalisme kent theoretisch een veelvoud van exponenten zoals Hayek, Friedman en aanvankelijk Greenspan. Neoliberalisme claimt wetenschappelijke merites te hebben.

De vraag is echter, ‘Kan het Neoliberalisme haar wetenschappelijke grondslag waarmaken? John Gray stelt dat dit uiteindelijk niet lukt. Sterker nog, hij stelt dat het vrij opvallend is, hoe zeer het Neoliberalisme deze pretentie niet waarmaakt. Waar het in het Neoliberalisme om gaat is, dat er dient meer te worden uitgegaan van vrije marktwerking. En voor vrije marktwerking hoeft er niet van bovenaf gestuurd te worden door de staat. Sterker nog, markten dienen juist meer ruimte te krijgen. De dragers van het Neoliberale initiatief zijn uiteraard de liberale partijen, maar bovendien ook de sociaal-democratische evenknieën in de parlementen. Kortom, de ideologie van het Neoliberalisme is erg dominant. En dat is bevreemdend, waarom?

Controle, toezicht en preventiebeleid in de semi-publieke sector

De laatste jaren (vanaf ongeveer 2007) is de staat op veel beleidsterreinen actiever dan ooit in het controleren van, en toezicht houden op het gedrag van de burger. De burger wordt op een nieuwe manier onderdaan. En in die controle ontstaan – wat Paul frissen noemt in Ankersmit en Klinkers’s Tien plagen van de staat (2008)- moderne panoptica. Panoptica zijn beleidsgevangenissen die dankzij informatie- en communicatietechnologie veel van ons willen weten, voor ons eigen bestwil om van ons fatsoenlijke burgers te maken. De verzorgingsstaat wordt op deze manier gerevitaliseerd met haar onvermoeide streven naar zogenoemde rechtvaardige gelijkheid.

Het klinkt gek maar dit is mijns inziens een ongewenste ontwikkeling, omdat het om een normatieve gelijkheid gaat die wordt ingesteld door de staat. Daarmee treedt de staat in de vrijheid van haar burgers. De ethische term rechtvaardige gelijkheid voorondersteld vrijheid en precies die vrijheid wordt ingeperkt. Veel van de preventieve activiteiten van de staat zijn gericht op de creatie van gelijke burgers. De moderne staat is een moraliserende staat. En achter de panoptica gaat een beeld schuil van de goede samenleving.

Maar wat is een goede samenleving? Wanneer is een samenleving goed voor mij? Wie bepaalt of iets goed is? Doe ik dat zelf, doet de staat dat voor mij op grond van allerlei wetenschappelijk inzichten? Ben ik bereid daarin mee te gaan, mag ik afwijken van wat de staat goed vindt?