Het gezichtsherkenning-algoritme van VU-student

Dat mevrouw Pocornia – student aan de VU – tijdens een tentamen door kennelijke hapering in de programmatuur van Proctorio werd verwijderd, verbaast mij. Die verbazing is geen uiting van twijfel aan haar weergave, maar over het kennelijk ondeskundig gebruik van Proctoring-software door de VU.

Dat dit type software ge-biased is, lijkt mij onomstreden. Ik hecht eraan de Nederlandse media ter overweging mee te geven dat kritische kanttekeningen bij AI-algoritmes aan kracht en relevantie kunnen verliezen door de gesignaleerde bias te duiden als een vorm van discriminatie of racisme. De motivatie hierachter is tweeledig:

  • Het is mogelijk (en het is voorgekomen) dat maatregelen die worden genomen om discriminatoire bias in geautomatiseerde beslisvormingsprocessen te voorkomen, de groepen die benadeeld kunnen worden, feitelijk benadelen.
  • De duiding als een vorm van discriminatie of racisme is weliswaar maatschappelijk relevant maar deze duiding kan het onderliggende probleem van AI-algoritmes verhullen, oftewel, de mate waarin AI-algoritmes beperkt betrouwbaar zijn.

Dit type software van Proctorio heeft primair een signaleringsfunctie. Sessies kunnen worden opgenomen voor latere beoordeling, maar indien er iets mis gaat kan er ook online worden doorgekoppeld naar een menselijke beoordelaar. De menselijke beoordelaar kan de bevinding van de software overrulen, bijvoorbeeld door de kandidaat die niet door de software geïdentificeerd kon worden, toe te laten. Doorkoppelen naar een menselijke beoordelaar is uiteraard bijna niet mogelijk als cursisten zelf het moment kunnen kiezen waarop zij een examen afleggen.

Dit soort software heeft ruime mogelijkheden om vooraf te bepalen welke acties de software in welke situaties moet ondernemen. Afhankelijk van die instellingen zullen de consequenties voor een deelnemer meer of minder voelbaar zijn. Doordat sessies worden gelogd en opgenomen kan het bevoegd orgaan nadien vaststellen of de software acties heeft ondernomen die de deelnemer hebben benadeeld op een wijze die het bevoegd orgaan niet wenst.

Concreet: indien een student uit een examen is verwijderd, kan het bevoegd orgaan (of de beroepscommissie of de examencommissie van het bevoegd orgaan) nadien besluiten dat dit niet had mogen gebeuren, dat de student hierdoor is benadeeld en vervolgens maatregelen treffen die de student compenseren voor deze benadeling.

Indien u en ik de huidskleur van mevrouw Pocornia even ‘bracketten’ dan is haar iets overkomen dat ook andere studenten kan en zal zijn overkomen: de proctoringssoftware kreeg een klus niet goed voor elkaar, ondernam daarop acties volgens het protocol dat door de organisatie in de instellingen van de software was vastgelegd, en de student heeft daar hinder van ondervonden.

Vanuit het perspectief van een individuele student maakt het niet of zij benadeeld worden doordat zij een donkere huidskleur hebben, een bril dragen, of een ander kapsel hebben dan het kapsel op de studentenkaart. Het nadeel dat mevrouw Pocornia heeft geleden door die matig betrouwbare software is gelijk aan de schade die andere studenten hebben geleden.

Maar, indien het College van de Rechten van de Mens oordeelt dat de schade van mevrouw Pocornia groter is dan de schade die andere – misschien blanke, of aziatische of mannelijke etc. – hebben geleden, dan is dat oordeel wel discriminatoir/racistisch.

Rapport van Milieudefensie: 2 strategieën nader geduid.

In reactie op het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies van Milieudefensie, het volgende.

Omdat voor de organisatie Millieudefensie,  de Nederlandse overheid de gespreks-/discussiepartner is die overtuigd moet worden, is het van belang dat haar analyse door de Nederlandse overheid niet wordt ervaren als een visie die het denkraam van bewindslieden extern bekritiseerd. Dat leidt immers enkel tot loopgravendebatten over welk model al dan niet gehanteerd moet worden.

1. In het rapport van Millieudefensie hanteert zij een strategie die tegenwoordig ook in televisiereclames opduikt: gedrag dat CO2-reducerend is, wordt dan gepropageerd door het eigenbelang van de burgers te prikkelen.

In uw rapport (pagina 18): de subsidie voor de fossiele industrie kost de gemiddelde Nederlander jaarlijks veel minder dan de subsidie voor de kinderopvang of de verhoging van het minimumloon. Met die strategie slaat men een doodlopende steeg in.

Enkele feiten:

  • De ‘berekeningen’ kloppen zelden of nooit (een elektrische auto is feitelijk duurder dan een benzineauto), er vindt altijd ergerlijke manipulatie plaats.
    1. Zo laat uw organisatie in het overzicht op pagina 18 de subsidies aan het onderwijs, aan cosmetische operaties, aan het aanleggen van glasvezelkabels en aan organiseren en voortzetten van gewelddadige conflicten weg.

Bij dit soort ‘het is heus ook in uw eigenbelang, hoor’-benaderingen zou volledigheid niet misstaan.

Echter, indien u op pagina 18 zou streven naar volledigheid, zou u evenwel dubbeltellingen niet kunnen voorkomen. De totale overheidssubsidie zou dan mogelijk een veelvoud van de jaarlijkse overheidsbegroting bedragen (dat is een paradox, maar de meeste lezers zouden dan toch denken dat er iets niet klopt…).

2. Elders in uw rapport volgt u een andere strategie, namelijk die waarin wordt getracht een norm af te leiden uit feiten.

Omdat het analytisch niet mogelijk is normen af te leiden uit feiten, moeten in deze afleiding naast rapporten en modellen, ook waarden worden binnengesmokkeld. Een ‘plat’ voorbeeld kan zijn: ‘klimaatopwarming is ongewenst’.

Die input zou niet door iedereen worden geaccepteerd en klimaatopwarming is inmiddels via alle routes als een wenselijkheid gepresenteerd. Daar zitten veel ondoorgrondelijke gedachtenkronkels tussen, maar die routes hebben met de hier ‘plat’ weergegeven afleiding gemeen dat er steeds nieuwe waarden moeten worden toegevoegd die ook weer weersproken kunnen worden.

Tegenover de stelling dat juist de arme landen onder de klimaatopwarming te lijden hebben, wordt dan de stelling geplaatst dat juist de arme landen rijker kunnen worden door de zonne-energie, etc. Als we het allemaal uit zouden schrijven, zouden we ervaren dat een dispuut over waarden overvloeit in een dispuut over feiten terwijl we al weten dat een dispuut over feiten niet kan resulteren in een analytisch zuivere afleiding van normen.

Conclusie: De strategie die u her en der in uw rapport volgt, is dus minder ergerlijk dan manipulaties vanuit een vermeend eigenbelang, maar leidt evenmin tot een analytisch overtuigend eindpunt. Uw rapport moet derhalve worden geduid vanuit een zet in het machtspel dat organisaties als de uwe spelen met overheden en bedrijven.

Het erbarmelijke taalniveau van NL wetten en regels

In mijn berichtje aan de heer Klaver van 21 september jl. komt de passus voor “het – zowel analytisch als taalkundig – erbarmelijke niveau van de wetten en regels”. Hieronder het bericht aan de heer Klaver.

Bovengenoemde passus behoeft ‘adstructie’. Er zijn hiervan talloze voorbeelden te geven – sommige stukjes kreupele wetgeving hebben aanleiding gegeven tot parlementaire onderzoeken en enquêtes – maar mijn favoriete voorbeeld is de AVG, niet alleen vanwege de massale desinvestering waartoe die heeft geleid, maar ook omdat ik daar enigszins gezaghebbend over kan spreken, zowel ten aanzien van het analytische als het taalkundige deel.

U kent de AVG, mogelijk zelfs uit het hoofd, of althans de definitie van persoonsgegevens in artikel 4, lid 1, dus u kunt onderstaande deconstructie daarvan vlotjes volgen.

Artikel 4

1) „persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;

Deze definitie zou in een serieus artikel niet door de eerste redactieronde heenkomen. Het intuïtief heldere, alledaagse begrip ‘persoonsgegevens‘ wordt hier gedefinieerd aan de hand van de intuïtief duistere, want theoretische term ‘informatie‘. Dat doet de werkgever wel meer, en het mag ook, mits hetzij de duistere, theoretische term binnen de wettekst zelf nader wordt verduidelijkt (de wet bevat dan de ’theorie’ over het begrip) hetzij de wettekst voor de betekenis van de duistere, theoretische term aansluit bij de wetenschappelijke theorie over dat begrip (of een van de wetenschappelijke theorieën, bij sommige termen zijn er binnen de wetenschap meerdere opties). Aan deze voorwaarde is echter niet voldaan:

  • de AVG geeft geen nadere verduidelijking van de term ‘informatie’.
  • de AVG sluit niet aan bij enige wetenschappelijke theorie over ‘informatie’. Althans bij mijn weten is er geen enkele wetenschappelijke theorie over informatie waarin de termen ‘data’ en ‘informatie’ uitwisselbaar zijn, terwijl in de tekst van de AVG (en ook in alle uitleggingen daarvan die juristen hebben verspreid) deze termen door elkaar worden gebruikt.

Wat de opstellers van de AVG hier hebben gedaan, is suggereren dat de term ‘persoonsgegevens’ in de wet een specifieke, exacte betekenis heeft door de ‘indrukwekkende’ term ‘informatie’ te gebruiken, en vervolgens de lezer te verzoeken die term te interpreteren vanuit het alledaagse, zeer slordige gebruik van die term. Zo van: “we gaan u nu iets uitleggen, maar we gaan ervanuit dat u al wel weet wat we bedoelen.”

Omdat de term ‘persoonsgegevens’ in het dagelijks leven geen exacte, doch enkel een intuïtieve betekenis uit, heeft de pseudo-definitie in de AVG tot bizar-hilarische toepassingen gebruikt. In de volksmond, en ook in juristentaal zijn de volgende gegevens ten onrechte geïnterpreteerde als voorbeelden van persoonsgegevens ‘in de zin van de AVG’:

* BSN: Nee, een BSN is een identificator die per se geen informatie geeft over degene die met de BSN kan worden of is geïdentificeerd.

* IP-adres: Nee, weliswaar kan een IP-adres administratief vaak worden gekoppeld aan een persoon die juridisch verantwoordelijk is, maar daaruit volgt niet dat de data waarin het IP-adres voorkomt, informatie geeft over die persoon.

* Kenteken auto: Nee, weliswaar kan een kenteken administratief vaak worden gekoppeld aan een persoon, maar daaruit volgt niet dat de data waarin het kenteken voorkomt, informatie geeft over die persoon. enz.

In het algemeen: de ‘definitie’ van de AVG maakt weliswaar onderscheid tussen de identificator en de informatie over de persoon die met de identificator kan worden of is geïdentificeerd en dat impliceert dat in ‘personal data’ beide elementen aanwezig moeten zijn, maar die implicatie wordt niet expliciet gemaakt, met als gevolg dat allerwege wordt aangenomen dat ook de identificator per se als persoonsgegevens ‘in de zin van de AVG’ moet worden aangemerkt. Door de kennelijke uitwisselbaarheid van ‘informatie’ en ‘data’ binnen de AVG zou de implicatie ook niet expliciet gemaakt kunnen worden want je moet dan uitleggen dat bepaalde stukjes data geen informatie bevatten en dat krijg je binnen dit AVG-tekstgedrocht niet meer voor elkaar zonder inconsistentie.

Deze fout in de definitie van ‘persoonsgegevens’ kan in theorie nog wel worden opgelost, zij het dan daartoe de tekst van de AVG her en der zou moeten worden herschreven.

In de kleuterdefinitie van ‘persoonsgegevens’ zit een tweede blunder die fataal is. In de definitie wordt gesproken over ‘een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon’. De bijvoeglijke naamwoorden ‘geïdentificeerde’ als ‘identificeerbare’ zijn afgeleid van het werkwoord ‘identificeren’. Indien het werkwoord ‘identificeren’ niet elliptisch wordt gebruikt, vereist het taalkundig tenminste twee objecten:

  1. Ik identificeer hem“.
  2. Hij wordt door mij

In een semantisch georiënteerde grammatica zou het werkwoord aanvullende elementen moeten hebben:

  1. Ik identificeerde hem gisteren op basis van zijn foto.”

De definitie van ‘persoonsgegevens’, die bedoeld zal zijn om exact of exacter aan te geven wat persoonsgegevens zijn, is dus elliptisch: men heeft enkele syntactisch en/of semantisch noodzakelijke elementen weggelaten.

Het is nog een graadje erger dan dat. Het is mogelijk de term ‘identificeren’ te interpreteren als een absolute term, naar analogie van de term ‘zwanger zijn’. Het schijnt dat je niet een beetje zwanger kunt zijn: je bent zwanger of je bent het niet. Zelfs Peter Unger (cf. Unger 1971) zou ermee kunnen leven dat ‘zwanger zijn’ een absolute term is. Wie de term ‘identificeren’ interpreteert als een absolute term, kan echter veel identificaties in de wetenschap niet duiden. In de wetenschap wordt bij identificaties gewerkt met percentages en betrouwbaarheidsintervallen en zo meer. Het is redelijker ‘identificeren’ te interpreteren als een relatieve term. Met de volgende zinnen is althans taalkundig en semantisch niets mis:

  1. Op basis van die foto kan ik hem met grote betrouwbaarheid
  2. Op basis van die foto denk ik hem te kunnen
  3. Gegeven dat zijn tweelingsbroer in het buitenland verblijft, kan ik hem op die foto die gisteren in Amsterdam is gemaakt, identificeren.
  4. Door haar postuur, houding, haardracht en de voor haar kenmerkende jurk herken ik mijn buurvrouw in die foto is gisteren bij de Eiffeltoren is gemaakt.

Door de elliptische en onzorgvuldige ‘definitie’ van ‘persoonsgegevens’ hebben de opstellers van de AVG het bepalen van de inhoud van de AVG overgelaten aan rechters en onafhankelijke autoriteiten. Die hebben er – onvermijdelijk en menselijkerwijs begrijpelijk – een rommeltje van gemaakt. Tijdens een juridische discussie met het ministerie van OC&W stelde ik vast dat de verschillende betrokkenen het begrip ‘persoonsgegevens’ op verschillende, onderling inconsistente wijzen uitlegden en dat soms deden binnen 1 alinea van hun teksten. Ter hunner verschoning, ik constateerde ook in mijn eigen verhalen wazigheden. Derhalve heb ik – nu we toch bezig waren – de Raad van State laten optekenen dat ook ‘spontane herkenning’ in de zin van de AVG als een identificatie aangemerkt moest worden. Daarmee heeft de Raad van State – zonder het zelf op te merken – alle data als persoonsgegevens bestempeld, ook, bijvoorbeeld de data die de ESA verzamelt over sterren en planeten…

A reader’s reflection on Koonin’s book: “Unsettled”

Dear Professor Koonin,

With interest and noticeable delight, I have read your book ‘Unsettled’, which was apparently carbon-free delivered here last Thursday.

While reading your book I was not disturbed by your autobiographical anecdotes or your incidental polemizing. The autobiographical notes were not exegetical and most made an introductory point. As for the polemics, well, I expect that most readers of your book, including all critical reviewers, would have been highly disappointed if you have not made a sly or demeaning remark about The Science. Scientists and related subjects are still just human, and most humans like flocking together. I have no idea by whom or by what it has been ascertained that 97% of scientists believes this or that, or believes that some belief is no longer a belief but a fact, but if they flock together on some issue no justification is called for lambasting the herd.

Under the provision that I have not yet time to check your sources and what has come of your criticism in the Sixth Assessment, I am inclined to let myself be taken away by your arguments. Your general message seems to me to be that the empirical evidence is not equivocal on the main issues as it stands. The empirical data can be made less ambiguous by ‘tweaking’, ‘averaging’ or ‘ensembling’. Within surely vague limits, scientists can avail themselves to such analytical tools without infringing upon ‘the morals of science’ or ‘the scientific method’. Scientists want to model reality and in modelling reality tweaking is unavoidable. There is no harm done in that. Some scientists – and, I reckon, in case of Climate Science 97% of those scientists that have let themselves become institutionalized as climate scientists – have persuaded themselves that they can state some hypotheses as facts. This creates a tension with the “Twelve Angry Men”-clause: whenever there is reasonable doubt, hypotheses cannot be alleviated to the realm of facts. From my current point of view, you have played the role of the Twelfth Juror well enough to inject into my realm of ideas reasonable doubt. Thus, I suspend all beliefs in the theses 97% of Climate Scientists seem to be no longer suspicious of, until further notice.

Of course, whether I – or 3% or 30% of 97% of the citizens – suspend beliefs on Climate Issues, is not relevant. Scientific exchanges are no longer relevant either. Even if the bulk of Climate Scientists would agree that the matter on climate change is not yet fully settled and would go on collecting data and creating better models – which they undoubtedly will do – those who are in charge of the Climate Debate would not take notice. The debate is held among politicians. But even the politicians have lost ground. Marketeers have discovered the potential of ESG-washing. And they have decided that the car that parked in front of my apartment to deliver your book (and the unabridged version of The Global Crisis of Geoffrey Parker, and Energy and Civilization by Vaclav Siml) did so carbon-free.

Humans are not in control of manmade issues like inflation and political polarization, and have great difficulty in perceiving inconsistency in personal behavior. Regardless of whether there are and will remain reasonable doubts on climate change, and regardless of whether humans have played any role in global warming, humans are not in control of climatological issues.

As Aristotle should have written it, human beings are irrational featherless bipeds.

Rapport “Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies”

Allereerst is er waardering voor de inspanningen om een rapport op te leveren dat: leesbaar is, dat doorverwijst naar bronnen, en dat op de meeste punten aansluit bij definities en modellen die door internationale organisaties zijn ontwikkeld en waarvan de meesten door de Nederlandse uitvoerende macht worden onderschreven en gebruikt.

Omdat voor uw organisatie de Nederlandse overheid de gespreks-/discussiepartner is die overtuigd moet worden, is het van belang dat uw analyse door de Nederlandse overheid niet wordt ervaren als een visie die het denkraam van bewindslieden extern bekritiseerd. Dat leidt immers enkel tot loopgravendebatten over welk model al dan niet gehanteerd moet worden.

In uw rapport hanteert u een strategie die tegenwoordig ook in televisiereclames opduikt: gedrag dat CO2-reducerend is, wordt dan gepropageerd door het eigenbelang van de burgers te prikkelen.

Citaat op pagina 18: de subsidie voor de fossiele industrie kost de gemiddelde Nederlander jaarlijks veel minder dan de subsidie voor de kinderopvang of de verhoging van het minimumloon. Met die strategie slaat men een doodlopende steeg in.

Enkele feiten:

  • De ‘berekeningen’ kloppen zelden of nooit (een elektrische auto is feitelijk duurder dan een benzineauto), er vindt altijd ergerlijke manipulatie plaats.
    1. Zo laat uw organisatie in het overzicht op pagina 18 de subsidies aan het onderwijs, aan cosmetische operaties, aan het aanleggen van glasvezelkabels en aan organiseren en voortzetten van gewelddadige conflicten weg.

Bij dit soort ‘het is heus ook in uw eigenbelang, hoor’-benaderingen zou volledigheid niet misstaan. Echter, indien u op pagina 18 zou streven naar volledigheid, zou u evenwel dubbeltellingen niet kunnen voorkomen. De totale overheidssubsidie zou dan mogelijk een veelvoud van de jaarlijkse  overheids-begroting bedragen (dat is een paradox, maar de meeste lezers zouden dan toch denken dat er iets niet klopt…).

Elders in uw rapport volgt u een andere strategie, namelijk die waarin wordt getracht een norm af te leiden uit feiten.

Omdat het analytisch niet mogelijk is normen af te leiden uit feiten, moeten in deze afleiding naast rapporten en modellen, ook waarden worden binnengesmokkeld. Een ‘plat’ voorbeeld kan zijn: ‘klimaatopwarming is ongewenst’.

Die input zou niet door iedereen worden geaccepteerd en klimaatopwarming is inmiddels via alle routes als een wenselijkheid gepresenteerd. Daar zitten veel ondoorgrondelijke gedachtenkronkels tussen, maar die routes hebben met de hier ‘plat’ weergegeven afleiding gemeen dat er steeds nieuwe waarden moeten worden toegevoegd die ook weer weersproken kunnen worden.

Tegenover de stelling dat juist de arme landen onder de klimaatopwarming te lijden zullen hebben, wordt dan de stelling geplaatst dat juist de arme landen rijker kunnen worden door de zonne-energie, etc. Als we het allemaal uit zouden schrijven, zouden we ervaren dat een dispuut over waarden overvloeit in een dispuut over feiten terwijl we al weten dat een dispuut over feiten niet kan resulteren in een analytisch zuivere afleiding van normen. De strategie die u her en der in uw rapport volgt, is dus minder ergerlijk dan manipulaties vanuit een vermeend eigenbelang, maar leidt evenmin tot een analytisch overtuigend eindpunt.

Uw rapport moet derhalve worden geduid vanuit een zet in het machtspel dat organisaties als de uwe spelen met overheden en bedrijven.

SARS COV-2 VACCIN’s: interpretatie van de data in NEDERLAND

SARS COV-2 VACCIN’s: interpretative van de (vrijgegeven) data in NEDERLAND

Het vaccin is met drie verhalen aan het publiek verkocht:
1. Het vaccin beschermt je tegen besmetting, en beschermt anderen ertegen dat jij hen besmet.
2. Het vaccin beschermt tegen de ernstige impact van Covid.
3. Als we ons allemaal laten vaccineren, dan kan het leven weer gaan zoals vroeger, met vliegreizen, dansfeesten, museumbezoek, horecabezoek, en al die andere ‘leuke’ dingen.

Van deze drie verhalen was, gegeven de kennis van TOEN, verhaal 2 analytisch plausibel en enigermate empirisch waarachtig.
De techniek van met name mRna-vaccins leek te moeten werken bij dit type virus. Testen van de vaccins bevestigden dit enigermate: de mensen die in de vaccingroep corona kregen, hadden minder zware symptomen dan mensen die in de controlegroep corona kregen.

Met de kennis van NU, is verhaal 2 nog steeds analytisch verdedigbaar, terwijl de empirische onderbouwing ervan is toegenomen.
In het voorjaar 2021 daalden in bijna alle landen:
• het aantal ziekenhuis- en ic-opnames en
• het aantal sterfgevallen twee tot drie weken nadat een vaccinatiegraad van 30% was bereikt.

Sommige studies wijzen erop dat deze vorm van bescherming tegen Sars-Cov-2 met de tijd afneemt, maar andere studies wijzen erop dat de bescherming tegen ernstige impact toch over langere tijd significant is.
Dit impliceert evenwel niet dat het vaccin voor de totale populatie dit beschermende effect heeft. Waarom dat zo is? Het grootste deel van de populatie ondervindt nagenoeg geen of slechts zeer milde klachten van het virus. De juiste implicatie is dat, gegeven de aanwezigheid van factoren waardoor een individu extra bevattelijk is voor het virus, het vaccin de impact kan afzwakken. Voor deze groep individuen is het onderscheid tussen gevaccineerd zijn en niet gevaccineerd zijn relevant.

Gegeven de kennis van TOEN, is het 1e verhaal weinig plausibel en de empirische onderbouwing was zwak. Weinig plausibel omdat Sars-Cov-2 qua structuur het meest vergelijkbaar is met het verkoudheidsvirus, en bij dat virus vooralsnog geen werkend vaccin is gevonden en daar ook niet meer naar wordt gezocht omdat het opbouwen van antistoffen tegen het verkoudheidsvirus sowieso niet leidt tot immuniteit. Toch was er enige hoop op een uitzondering op deze magere regel: bij het testen van vaccins leken gevaccineerden minder vaak corona te krijgen dan leden van de controlegroep. Pfizer rapporteerde zelfs de spectaculaire ‘beschermingsgraad’ van 97%. Methodologisch was daar fors op af te dingen, maar bij dit type testen laat zich niet meer zekerheid verkrijgen.

Met de kennis van NU
In latere veldtesten zijn de percentages van Pfizer en andere vaccinleveranciers niet bevestigd. Een complicatie (zie boek Covid by Numbers) was en is dat instituten en onderzoekers verschillende testen en criteria hebben gebruikt en gebruiken bij het vaststellen van een besmetting. Belangrijker is het onderscheid tussen ‘besmet zijn’ en ‘besmettelijk zijn’. Epidemiologisch vallen gevaccineerde dragers zonder symptomen in dezelfde categorie als ongevaccineerde dragers zonder symptomen: het zijn beide asymptomatische of presymptomatische besmetters. Ruwweg: het onderscheid tussen gevaccineerden en ongevaccineerden is niet relevant voor Rt.

Uit het feit dat verhaal 1 een fabel is gebleken, volgt niet per se dat her 3e verhaal illusoir is. Dit is afhankelijk van welk maatschappelijk risico we acceptabel vinden. Als we ons richten op het terugbrengen van het aantal besmettingen, dan is verhaal 3 onzinnig: we weten nu dat vaccinatie geen significant effect heeft op het aantal besmettingen, en als we het aantal besmettingen toch omlaag willen krijgen dan moeten we dus andere maatregelen nemen, en die andere maatregelen zullen vast een effect hebben op de ‘leuke’ dingen.

1
Als we ons richten op het terugbrengen van het aantal ziekenhuisopnames, IC-opname of het aantal doden of het terugbrengen van ‘de druk’ op de zorg, maar we beschouwen het aantal besmettingen als proxy, dan is verhaal 3 ook onzinnig, want we kunnen niets doen om de proxy terug te brengen zonder iets van die ‘leuke’ dingen op te geven.

2
Als we ons richten op het terugbrengen van de ‘druk op de reguliere zorg’ en we gebruiken het aantal ziekenhuisopnames of IC-opnames als proxy, dan is vaccinatie van risicogroepen opportuun. Gegeven de huidige, zeer hoge vaccinatiegraad, moet daar echter niet al te veel van verwacht worden. Het is zeer wel mogelijk – en feitelijk zeer waarschijnlijk – dat veel van de ongevaccineerden die nu in het ziekenhuis terecht komen, niet of nauwelijks gebaat zouden zijn bij vaccinatie, bijvoorbeeld omdat het immuunsysteem sowieso niet meer goed werkt.

3
Als we ons richten op het terugbrengen van de ‘druk op de reguliere zorg’ zonder proxy, dan is de meest redelijke oplossing het vergroten van de zorgcapaciteit.

Uit het fabelachtige gehalte van verhaal 1 volgt wel dat het niet goed denkbaar is dat we het risico dat we willen mitigeren, kunnen mitigeren zonder structurele maatregelen die deels ook de ‘leuke’ dingen van het leven structureel zullen raken.

Pandemie beleid: onderbouwd door statistiek?

Verzoek aan de Tweede Kamer cie VWS

Echter, de insteek van het demissionaire kabinet heeft niet alleen tot gevolg dat:
1 het aantal geregistreerde besmettingen toeneemt, maar ook
2 dat het maatschappelijk debat in een fuik terecht is gekomen.

Het RIVM, demissionaire ministers en ook de media hebben fors ingezet op de verhouding tussen het aantal gevaccineerden en het aantal niet-gevaccineerden op de IC. Zij hebben daarvoor een kansberekening gebruikt die, indien deze zou zijn gegeven door een propedeuse-student Methodologie en Statistiek, deze een schop tegen zijn of haar achterste als beloning verdiend zou hebben.

U kunt de stupiditeit ervan reconstrueren door twee vragen aan het RIVM te richten:
1) Wat is de verhouding tussen gevaccineerden en niet-gevaccineerden in het aantal besmettingen?
2) Gegeven opname in de IC, wat is de correlatie tussen: A (gevaccineerd zijn of niet) en
B (obese zijn of niet), of de correlatie tussen leeftijd en opname op de IC, of (hier laat zich een rijtje van andere ‘features’ van patiënten invullen).

U mag deze vragen aan het RIVM richten, dat zou ik dat zeer op prijs stellen. Ik kan u echter het antwoord op deze vragen al wel geven:

– In de groep van besmette personen is het aantal gevaccineerden najaar 2021, ook in Nederland veel groter dan het aantal niet-gevaccineerden.
– Voor de meeste factoren die redelijkerwijs relevant zijn in relatie tot de impact van COVID-19 is de correlatie met opname op de IC sterker dan de correlatie met gevaccineerd zijn of niet.

Het eerste antwoord is a priori plausibel. Nederland is niet zo uniek dat ze hierin afwijkt van de ontwikkeling in andere landen. Bij het tweede antwoord zullen sommigen van u – al dan niet daarin gesteund door adviseurs vanuit het OMT – kunnen gaan sputteren. Het is evenwel een ‘no-brainer’:

– Stel dat de vaccinatiegraad in Nederland nog wat toeneemt.
– Op enig moment zal dan de verhouding tussen het aantal A1 besmette niet-gevaccineerden en het aantal A2 besmette gevaccineerden kleiner zijn dan de verhouding tussen het aantal B1 niet-gevaccineerden en het aantal B2 gevaccineerden.
– Zouden we op dat moment de ‘kansberekening’ van het RIVM op de data loslaten, dan zou het resultaat zijn dan de kans dat een niet-gevaccineerde besmet raakt kleiner is dan de kans dat een gevaccineerde besmet raakt.

Dat wil zeggen:
de kans dat een niet-gevaccineerde op de IC terecht komt, zou kleiner zijn dan de kans dat een gevaccineerde op de IC terecht komt.

Maatschappelijk riskante strategie
U en ik weten nu dus dat de framing-strategie van het RIVM en anderen niet alleen analytisch stupide maar ook maatschappelijk riskant is. Er komt een moment dat de strekking van de gekozen ‘framing’-strategie tegengesteld is, aan de beoogde werking. Dan moeten degenen die deze strategie nu volgen, zich in allerlei bochten gaan wringen om aan de bevolking duidelijk te maken dat: vaccineren verstandig is ook als op de IC enkel nog gevaccineerde patiënten liggen.

Maar goed, het demissionaire kabinet heeft inmiddels al wat proefballonnetjes opgelaten:
– Coronapas is enkel nog geldig voor wie gevaccineerd is of COVID-19 heeft gehad (een negatief testbewijs halen, is er niet meer bij);
– Werkgevers mogen dan misschien straks toch aan werknemers gaan vragen om een vaccinatiebewijs.
Hiervoor moet de Tweede Kamer dan nog wel akkoord gaan met wijzigingen in ten minste zeven wetten die in tegenstelling tot de Tijdelijke Wet Maatregelen Covid-19 niet tijdelijk bedoeld zijn.
De strijdigheid tussen coronapastoegangsmaatregel en de AVG is de Tweede Kamer tot dusver ontgaan, waardoor het mogelijk is dat het demissionaire kabinet deze ontwrichtende werking op het arbeidsrecht door het parlement kan loodsen.
– Met het oog op de toename van het aantal besmettingen zou het in de regel liggen om mondmaskertjes en de veilige-afstandsnorm weer in te voeren, maar de maatschappelijke tweespalt tussen gevaccineerden en niet-gevaccineerden is nu voldoende opgevoerd om datgene wat redelijk is niet te doen; de meme dat ‘de goeden niet te lijden zouden mogen hebben onder de kwaden’ is al stevig neergezet.

Dus, geachte Commissieleden VWS, mijn verzoek aan u om ervoor te zorgen dat, met welk proefballonnetje de missieloze bewindslieden de komende weken ook mogen komen, 1 december 2021 te hanteren als ultieme deadline voor dit amateuristische gemodder. De Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 is dan aan het einde van de looptijd. Dat lijkt me het goede moment ervoor dat de volksvertegenwoordiging het recht van inspraak herneemt en redelijkheid terugbrengt in deze ‘crisis’.

Code Rood: voldoende ‘ab’ hominem materiaal en tijd voor een juridische bijspijker-sessie

Bericht aan de redactie Van Tricht Uitgeverij
Boek Code Rood, Peter Kee & Hans de Broer

Het schijnt dat 25 oktober 2021 de reclame/promotiecampagne voor het boek Code Rood bij de publieke omroep van start is gegaan.

Sla het boek willekeurig een paar keer open om onderstaande voorbeelden tegen te komen van zaken die ik nog niet wist maar die mij niet interesseren als ik een boek over het verhaal achter het coronabeleid zit te lezen:
1. Dat Hans de Boer begin 2020 met zijn vrouw een cruisetocht over de Mekong heeft gemaakt (pagina 31-32) en kort daarna in Noordwijk een biefstuk zou hebben willen eten bij restaurant Dutch! (pagina 35)
2. Dat Martin van Rijn voor zijn vader een appeltaart (bloem, boter, basterdsuiker, een snufje zout) aan het maken was toen Mark Rutte hem belde met het verzoek een deel van de portefeuille van Bruno Bruins over te nemen (pagina 62).
3. Dat Mark Rutte na een uitzending met Jeroen Pauw en Fidan Ekiz getrakteerd is op bittergarnituur met kaasstengels (pagina 139).
4. Dat Hans van der Wind ooit met Hugo de Jonge overleg heeft gehad om een wetsontwerp over gratis schoolboeken tegen te gaan (pagina 195), en dat temeer niet omdat de tekst daar suggereert dat dat Van der Wind geen windeieren heeft gelegd niettegenstaande dat hij dat wetsontwerp niet heeft kunnen tegenhouden. Dat roept dan bij mij weliswaar een vraag op, maar dan kennelijk niet een vraag die bij de auteurs de aandrang opriep daar een antwoord op te geven.
5. Ook op pagina 195, dat Hugo de Jonge een domineeszoon uit Zuid-Holland is terwijl op pagina 68 toch wordt gesteld dat hij geboren is als domineeszoon in het Zeeuwse Bruinisse. De spanning tussen deze twee passages is dan wel enigszins weggenomen doordat op pagina 146 wordt verklapt dat Hugo de Jonge aan de Kratonkade in Rotterdam woont en daar soms bij Berry’s lunchroom een tosti eet die naar hem (Hugo de Jonge, I presume) is vernoemd, maar ik denk toch dat de passage op pagina 195 een verschrijving is.

Journalistieke auteurs denken – of hebben misschien geleerd – dat zij hun feitenrelaas vol moeten proppen met trivialia, alsof zij daarmee zouden kunnen bewijzen dat minder triviale beweringen waar zijn. Maar zij denken verkeerd, of hebben van de verkeerde docenten les gehad. In een stukje fictie hebben dit soort details een functie, bijvoorbeeld doordat zij de informatieverwerking van de lezer vertragen of doordat zij de lezer op het verkeerde spoor zetten. In non-fictie is het vermelden van dit soort details niet functioneel. In het gunstigste geval brengt het de lezer niet op de gedachte dat de auteurs niet meer te melden hebben dan de naam van een restaurant waar je een tosti De Jonge kunt eten.

Toegegeven, in het boek komen anekdotes voor over enkele personages die een rol spelen in het ‘verhaal achter het coronabeleid’ en zo nu en dan wordt ingegaan op wat deze personages hebben uitgevoerd in relatie tot de coronacrisis. Maar in veel van de 45 hoofdstukken die het boek telt, komt de coronacrisis niet of slechts zijdelings aan de orde. Het gaat in die hoofdstukken over de voorbereidingen op de verkiezingen, het dansje van Kaag, de perikelen bij Forum voor Democratie, het getouwtrek rond het lijsttrekkerschap bij het CDA, de al dan niet gedane opmerkingen van Omtzigt toen die er gefrustreerd over was dat hij zijn boek over het nieuwe sociale contract met de Kerst had moeten schrijven, met aan het slot nog een plukje over het ‘lek’ bij informateur Ollongren. In de hoofdstukken die niet gaan over het coronabeleid, zit net zo min informatie als in de hoofdstukken die daar wel over lijken te gaan, maar ik heb tijdens het lezen van het boek dus een paar keer het voorblad bekeken. Ja, daar stond toch heus dat het over het coronabeleid zou gaan.

Nog weer wat ernstig is dat een lezer uit ‘het verhaal achter het coronabeleid’ niet kan opmaken wat dat coronabeleid nu eigenlijk inhield. Er komen impressies langs van persconferenties. Het coronabeleid is echter niet datgene wat tijdens persconferenties is gezegd. Rutte en de Jonge hebben tijdens persconferenties nogal eens opmerkingen gedaan die nooit in de Staatscourant of het Staatsblad of in enige verordening zijn vastgelegd. Maar de auteurs gaan nergens in op het verschil tussen het woord van bewindslieden tijdens publieke bijeenkomsten en datgene wat op enig moment feitelijk de wetten en de regels waren. Zo nu en dan wordt weergegeven welke opmerkingen Kamerleden hebben gemaakt tijdens debatten of interviews, maar de context van die opmerkingen wordt zo vluchtig geschetst dat de werking ervan op het coronabeleid niet duidelijk wordt.

Het juridische lesje aan P. Kee en H. de Bruin
Het allerergste is de passage op pagina 270. Daar wordt gesteld dat “leden van het kabinet volgens de Grondwet met één stem dienen te spreken.”

Wie advocaat van de duivel zou willen spelen, zou hier kunnen wijzen op artikel 45 van de Grondwet, dat luidt:
“De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid.”

De Grondwet is geen wet in de technische zin van het woord en bindt derhalve niemand of niets tot wat dan ook. Staatsrechtgeleerden zijn het erover eens dat eenheid van het algemene regeringsbeleid niet vereist dat leden van het kabinet het niet met elkaar oneens kunnen zijn over specifieke onderdelen van het regeringsbeleid, zoals het coronabeleid. Het doen van uitspraken door een bewindspersoon over het algemene regeringsbeleid per se hoeft niet ondermijnend te zijn in relatie tot dat beleid.

Wel bevat het Reglement van de Ministerraad een kernbepaling (artikel 12) die de uitingsvrijheid van individuele bewindspersonen aan banden legt nadat de ministerraad een besluit heeft genomen. Ook deze banden zijn niet zo straks dat een bewindspersoon niet als persoon bemerkingen zou mogen doen bij het besluit dat in de ministerraad is genomen. In de discussie over de uitlatingen van toenmalige minister Nawijn over de doodstraf was de conclusie dan ook dat hij deze uitlatingen als persoon mocht doen ook al waren deze uitspraken in strijd met het algemene regeringsbeleid.

Als het boek Code Rood het beste is wat de Nederlandse journalistiek te bieden heeft, dan is het met het intellectuele peil in Nederland triest gesteld.

Covid-19, De rationale van een demissionair kabinet

Mededeling aan Tweede Kamer cie VWS – Week 42 2021

Mede doordat het RIVM in een wat slordig geschreven bericht van 14 oktober (4 op de 5 COVID-19-patiënten op de IC is niet gevaccineerd | RIVM) een niet geheel analytisch correcte ‘kansberekening’ verspreidde over het risico dat een niet gevaccineerde op de IC terecht komt, welke kans 33 keer zo groot zou zijn als de kans dat een gevaccineerde op de IC terecht zou komen. In de uitleg wordt niet verwezen naar de inmiddels 300.000 serieuze, zij het niet altijd wetenschappelijke artikelen over Covid-19 die in de database van de World Health Organisation zijn verzameld. De onderzoekers zijn het over veel zaken nog niet eens, maar gelukkig zijn ze het wel eens over de volgende ‘feiten’:

1. De COVID-vaccins zijn niet immuniserend.
2. De mate waarin het COVID-vaccin een gevaccineerde beschermt en het risico waartegen het COVID-vaccin een gevaccineerde beschermt, zijn afhankelijk van nog niet volledig in kaart gebrachte, ‘individuele’ factoren.
3. COVID-gevaccineerden die dragers zijn van het virus, zijn besmettelijk.
4. Na enige ruis in de aanvang van de COVID-19-pandemie (sommige onderzoekers stelden, soms zonder enige empirische onderbouwing, dat de pandemie voor 70% of meer werd ‘veroorzaakt’ door asymptomatische dragers van het virus), is er consensus ontstaan over het ‘feit’ dat asymptomatische dragers een beperkte rol spelen in de verspreiding van het virus.

Gegeven deze ‘feiten’ (aanhalingstekens, want de consensus is niet unaniem) ligt het in de rede maatregelen die gericht zijn op:

Doel 1- het beperken van het aantal besmettingen; (gericht op dit doel zijn: mondkapjes, de veilige-afstandsnorm, zoveel als mogelijk thuiswerken, zelfisolatie bij significante symptomen.)

Doel 2- maatregelen die gericht zijn op het beperken van de medische impact op degenen die besmet zijn geraakt. (gericht op dit doel zijn: Vaccineren, uitbreiden van de IC-capaciteit en het gebruik van preparaten waarvan is vastgesteld dat deze enige verlichting geven.)

In de maatschappelijke discussie is het onderscheid tussen deze twee doelen evenwel op de achtergrond geraakt, met als gevolg de dus best wel dwaze situatie dat het demissionaire kabinet beide doelen meende te kunnen realiseren door zachte dwang uit te oefenen op de nog niet gevaccineerden door ‘luxe activiteiten’ toegangsregels strikter te maken in combinatie met laten vallen van regels in situaties die niet als luxueus worden ervaren.

In de praktijk ziet dat er al volgt uit. Voor een bioscoopbezoek is vanaf 25 september 2021 een coronapastoegangsbewijs noodzakelijk; in het onderwijs zijn kort na 25 september 2021 de mondmaskertjes verdwenen en mogen leerlingen studenten desgewenst weer bij elkaar op schoot gaan zitten. Terwijl de meeste bioscoopzalen nog niet voor een kwart gevuld zijn en bij de meeste klassen in het voortgezet onderwijs geen tafeltje vrij is om een lastige of gepeste leerling van de rest te isoleren.

Het demissionaire kabinet heeft in de ‘zachte dwang tot vaccineren’-strategie vergeten dat het terugdringen van het aantal besmettingen ook op de agenda stond.

En dus zitten we nu – nog geen maand na de gewelddaad van het demissionaire kabinet – weer met 6.000 besmettingen per dag waarvan de meeste – volgens het contactonderzoek van de GGD – gerelateerd zijn aan de thuissituatie of aan het onderwijs, en dus aan het onderwijs.

De route van de pasjesmaatschappij kent geen weg terug.

Het toestaan daarvan was bij de voorbereiding van de coronapasplicht in de horeca ingecalculeerd als politiek wisselgeld.

Inmiddels zijn er talloze organisaties, waarop de regels die het demissionair kabinet nog in het Staatsblad wil gaan afdrukken, zeer waarschijnlijk formeel NIET van toepassing zijn, begonnen met het aankondigen van de verplichting van de coronapas voor hun gebouwen, simpelweg omdat er ergens in dat gebouw iets wordt gedaan dat aangemerkt kan worden als ‘horecafaciliteiten’. Naar verwachting zullen aanstonds bedrijven en scholen die tot dusver de kantines gesloten hebben gehouden met het oog op het beperken van COVID-19-besmettingen daarbij aansluiten, deze kantines opengooien en vervolgens medewerkers, bezoekers, klanten, leerlingen en studenten verplichten zich te onderwerpen aan het nieuwe regime.

Het gevolg van het ‘proefballonnetje’ van het demissionaire kabinet is dat de coronapas nu dan allerwege wordt ingevoerd, ook daar waar dat straks – als het kabinet het wazig uitgedachte idee dan in het Staatsblad zal hebben uitgeschreven – dit niet verplicht zou zijn geweest. Niet alleen is daarmee dan tegemoet gekomen aan de wens van VNO-NCW om werkgevers in staat te stellen aan klanten te communiceren dat de monteur die langskomt om de douche te repareren op de zaak inderdaad het coronapasje heeft weten te scannen – wat de werkgever tegen de achtergrond van het vigerende arbeidsrecht natuurlijk (1) niet zou hebben mogen weten en (2) niet zou mogen communiceren aan derden – maar er zullen ook rechtsdisputen gaan ontstaan om organisaties en bedrijven die nu het ‘proefballonnetje’ aangrijpen om zelf regels te stellen die in formele zin straks niet in het Staatsblad staan, de facto en dan dus soms ook de iure een aanpassing doorvoeren in verhoudingen die niet is voorzien in gesloten contracten, overeenkomsten en huishoudelijke reglementen.

Over de mogelijkheid dat mensen die – om wat voor goede of dwaze redenen dan ook – niet willen collaboreren met een coronapasjesmaatschappelij, maar aan wie het vanuit andere wet- en regelgeving (“WBB”, bijvoorbeeld) niet is toegestaan iets te doen of te zeggen waardoor zij vanuit het oogpunt van enig beoordelend ambtenaar de kans op het zelfstandig verwerven van eigen inkomen verminderen, de rekening voor de wazige gedachtengangen van het demissionaire kabinet moeten betalen, wil ik dan nog maar zwijgen. Het valt immers niet te verwachten dat een werkgever die toch al meent dat die over het hart strijkt door een bijstandsgerechtigde aan te nemen voor een job waarvoor hij liever een BBL-er aan het werk zou zetten, die bijstandsgerechtigde kandidaat faciliteert om wekelijks een paar keer in werktijd langs de teststraat te gaan om de coronapas ‘op te laden’.

Het kabinet – en het deel van de Kamer dat het missieloze kabinet de gang laat gaan – heeft hier de rechtswereld binnenstebuiten laten keren. Wie iets heeft doorgenomen van de 360.000 artikelen over corona die in de database van WHO zijn opgenomen, die ‘weet’ dat de consensus onder diegenen die zich erin hebben verdiept na te gaan hoe de ‘transmission’ van Covid-19 zich voltrekt, is dat er nog lang geen consensus is, met dien verstande dat er consensus is over het feit dat gevaccineerden besmettelijk kunnen zijn, dat de besmettelijkheid van asymptomatische gevaccineerden vergelijkbaar is met de besmettelijkheid van asymptomatische niet-gevaccineerden, en dat er consensus is over het feit dat de beschermingsduur van elk coronavaccin tijdelijk is. Dit impliceert dat indien een samenleving eenmaal de route van de pasjesmaatschappij inslaat, de weg terug nagenoeg geblokkeerd zal blijken te zijn. De enige ‘hoop’ is dan dus eigenlijk dat dit kabinet dat 1,5 jaar lukraak op heen en weer heeft getuft door de staatsrechtelijke rimboe, dan over een maand of twee drie dit ‘proefballonnetje’ net zo ondoordacht lekprikt als het dat heeft opgeblazen.

Het schijnt mij toe dat er tenminste drie rechtsgronden zijn op basis waarvan minister De Jonge persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden voor alle schade die personen en organisaties geleden hebben, lijden of nog zullen lijden door de onrechtmatige handelingen die in het goedwillend doch onnadenkend bestrijden van de COVID-19-uitbraak in Nederland zijn uitgevoerd. Vermits de ‘countervailing power’ vanuit het parlement kennelijk ontoereikend is om het kabinet tot redelijkheid te brengen, zal de heer De Jonge dezer dagen een uitnodiging ontvangen om een en ander persoonlijk te komen toelichten aan de derde macht.